De andere kant van Rio

Robert Smits richtte 25 jaar geleden in Rio de Janeiro het straatkinderenproject REMER op. De Schiedammer wilde de slechte situatie van straatkinderen verbeteren. Een kwart eeuw later is dat niet anders. ‘Iedere maand houden we een dienst voor de kinderen die er niet meer zijn’, vertelt Smits (54) ingetogen. ‘Vaak gestorven aan een overdosis of vermoord. Ze worden verbrand of begraven zonder dat iemand het ziet. Het leven op straat is verschrikkelijk.’

De komst van het WK voetbal komend jaar en de Olympische Spelen in 2016 zorgt er voor dat in het centrum van Rio een grote schoonmaak is begonnen. De straatkinderen die tot voor kort op het centraal station van de metropool sliepen, zijn daar nauwelijks meer te vinden. Hoewel de kinderen onzichtbaar zijn voor de toerist, betekent dat niet dat ze er helemaal niet meer zijn.

‘We deelden op een avond brood en drinken uit bij het station, toen de politie de kinderen in een busje drukte’, begint hij over de schoonmaakactie. ‘Op het politiebureau werd gecheckt wie een strafblad had. Zij werden in de cel gezet, de rest werd elders uit de auto gegooid. Daar waar niemand ze ziet.’

Ze worden opgejaagd
Smits ziet het werk moeilijker worden, maar de gedrevenheid om te helpen blijft. Met straatwerkers Nando en Alex en psychologe Priscilla gaat hij ’s ochtends op pad om de kinderen te zoeken. ‘Het wordt lastiger. Vroeger zaten ze op één plek, nu worden ze opgejaagd en migreren ze door de stad. We moeten goed zoeken willen we kunnen helpen.’ Een sloppenwijk is waar het gros terecht komt. ‘In handen van de drugsbendes.’

Dat het moeilijk is om de kinderen te vinden blijkt. Langs het spoor ligt een aantal daklozen te slapen. Een rijtje onder het viaduct en een groep onder een tweetal bomen. Het zijn vooral volwassenen. De kinderen zijn al verder getrokken. Twijfelend kijkt de 54-jarige Smits om zich heen. ‘Dit bedoel ik dus, want de laatste dagen sliepen de kinderen hier en nu zijn ze nergens te bekennen’, vertelt de Schiedammer terwijl het team in een busje stapt op weg naar de volgende locatie.

Crackland
Cracolândia is vrij vertaald crackland. Een plek van een dikke vijftig vierkante meter op de hoek van de straat waar zo’n tweehonderd drugsverslaafden zich verzamelen. De meesten liggen onder invloed op de grond. We moeten uitkijken dat we niet op iemand stappen. Tussen hen in liggen de plastic bekers waarmee ze de crack gebruiken. Een enkeling ijsbeert met kleine oogjes in het rond. Het is een indrukwekkend gezicht.

De straatwerkers van REMER moeten hun best doen om niet over de verslaafden te struikelen. Smits zelf kijkt in het rond. Hij verwachtte hier een groep van zo’n twintig kinderen, maar die zijn er niet. Alex en Nando spreken enkele mannen aan. Slechts vier jongens van een jaar of twaalf jaar komen vervolgens aanlopen. Met een sigaret in de ene hand en hun pakje crack in de andere.

Drug van de armen
‘Crack is de drug van de armen’, stelt Smits. Voor omgerekend iets meer dan een euro kun je de drug kopen. ‘Ik gok dat de meeste kinderen op pad zijn om te stelen. Bij stilstaande auto’s willen ze nog wel eens een horloge van iemand z’n arm ritsen. Daar kunnen ze dan weer drugs van kopen.’

‘André hebben we eerder in een kliniek gehad’, vertelt Smits terwijl hij naar een van de vier jongens wijst. ‘Hij was clean, maar door een gebrek aan nazorg kwam hij weer op straat terecht en nu is hij terug bij af.’ Alex loopt ondertussen naar de jongen toe. Hij peilt hoe het gaat en of de jongen terug wil naar het opvanghuis. Zonder een woord te zeggen maakt hij duidelijk daar niets voor te voelen.

Een succesvolle ochtend is het allerminst. Kijkend naar de grote groep verslaafden groeit de boosheid bij Robert Smits. ‘Wij hebben hier niet ver vandaan een crackhuis waar deze jongens terecht kunnen’, zegt hij met een lichte stemverheffing. ‘We kunnen ze helpen. Het huis is klaar om gebruikt te worden, maar we mogen niet openen. Het mag plots niet in die wijk staan, terwijl alles vooraf goedgekeurd is door de gemeente. De papieren zijn rond, en toch kan ik nu niet anders dan deze jongens hier laten staan. Ik word hier zo boos van.’